Dankzij het succes van Stoner krijgt het oeuvre van de Amerikaan John Williams een tweede leven. In de avonturenroman Butcher’s Crossing (1960) neemt hij ons mee naar het Kansas van 1870, een ruige streek van bizonjagers. Zijn jonge protagonist gaat er op zoek naar het echte leven.
John Williams (1922-1994) mag dan al twintig jaar onder de zoden liggen, maar zijn romans zijn nog nooit zo vaak gelezen als nu. Alles startte in 2006, toen bij New York Review Books een heruitgave verscheen van 'Stoner' (1965), het verhaal van een literatuurdocent die tal van mislukkingen oploopt en er uiteindelijk in berust dat zijn leven niet veel heeft voorgesteld. Het boek kende een weergaloos succes en buitenlandse uitgeverijen stonden te dringen om een vertaling uit te brengen. De Ierse schrijver Colum McCann noemde 'Stoner' een contemplatie “over wat het betekent om te leven” en bij ons had Arnon Grunberg het over “een boek dat uw leven gaat veranderen”.
Sindsdien staat het oeuvre van Williams in de schijnwerpers. Een veelschrijver was hij niet. Behalve Stoner zijn van de Amerikaan drie andere romans en twee dichtbundels bekend. Butcher’s Crossing is Williams’ tweede roman. Het boek verscheen vijf jaar voor Stoner, in 1960, toen Williams achtendertig was en creatief schrijven doceerde aan de University of Denver. Hij situeert het verhaal in het grensgebied van zijn woonstaat Colorado met Kansas in 1870, een onherbergzame streek waar indertijd grote horden bizons leefden.
Het ruige hart van Amerika
Het hoofdpersonage, de jonge Will Andrews, heeft zijn studies aan Harvard stopgezet om “de bron en de behoeder van zijn wereld” te ontdekken. Die ligt volgens hem niet in de stad, maar in Kansas, het ruige hart van Amerika waar de vrije natuur nog de overhand heeft. Het verhaal begint wanneer Andrews na een wekenlange reis zijn bestemming bereikt, Butcher’s Crossing. Hij gaat op zoek naar een zekere McDonald, een kennis van zijn vader, die hier gesetteld is en bizonhuiden verhandelt. Butcher’s Crossing blijkt maar één straat groot. Er is een hotel, een saloon annex bordeel, een stalhouderij, een kapperszaak, een klerenwinkel en daarmee houdt het op. Andrews krijgt van McDonald een administratief baantje aangeboden, maar hij weigert. De bizonjacht roept. McDonald wil hem op andere gedachten brengen: “Als je er met die mannen op uit trekt, zul je eraan kapot gaan. O, ik heb het gezien. Het is alsof je bizonluizen krijgt. Dan maakt het je allemaal niets meer uit.”
Het is verloren moeite. Diezelfde avond strikt Andrews een jager die hem wil meenemen. Deze man, Miller genaamd, kent een verre, ongerepte vallei die vergeven is van de bizons. Nog geen week later staat een ossenspan klaar beladen met een zes weken-rantsoen van bonen, gepekeld varkensvlees en koffie. De expeditie bestaat uit vier man: Miller, Andrews, iemand die de huiden zal villen en een vriend van Miller die voor de maaltijden zal zorgen.
Moordmachine
Hier start het tweede en langste deel van de roman. In heldere, beeldende bewoordingen beschrijft Williams hoe het gezelschap een moeizame tocht onderneemt door eindeloze grasvlaktes, heuvels en gebergte. Ontberingen blijven niet uit en kort na het vertrek loert de dood al om de hoek. Uiteindelijk bereiken ze hun bestemming: “Tussen de bergen door slingerde een lange, smalle vallei, vlak als een tafelblad. De bodem van de vallei was begroeid met weelderig gras, dat zachtjes golfde in de wind, zover het oog reikte. Er leek een rust van de vallei uit te gaan. Het was de rust, de stilte, de absolute kalmte van een land waar geen mens ooit een voet had gezet.”
De plek ziet zwart van de bizons. Millers jagersinstinct komt boven en hij ontpopt zich tot een moordmachine. Het mondt uit in een enorme slachtpartij. Tot in de vroege uurtjes helpt Andrews met het villen. De vallei vult zich met kadavers en na twee weken hebben ze meer huiden verzameld dan ze kunnen vervoeren. Maar Miller stelt het vertrek uit. Zolang er bizons rondlopen, hoort hij de dollars rinkelen. Die hebzucht moeten hij en zijn gezellen bekopen. De winter slaat toe en een sneeuwstorm sluit de mannen in de hoge vallei in. Ze zitten voor zes maand vast, zonder rantsoenen of warme kleren en gedoemd bij elkaar te blijven, wat nog het moeilijkst zal blijken.
Spiegel
Butcher’s Crossing doet denken aan de westerns van Cormac McCarthy en aan het werk van David Vann. De nadruk ligt op de actie, die zeer realistisch wordt beschreven, waardoor de beproevingen die het personage ondergaat bij de lezer onder de huid kruipen. Wanneer Andrews uiteindelijk in Butcher’s Crossing terugkomt, in het slotdeel van de roman, is niets nog hetzelfde. Zoals een hoertje in de saloon hem voor zijn vertrek had voorspeld, heeft hij een transformatie ondergaan, fysiek én mentaal. Hij heeft veel geleerd over het land, de mensen en over zichzelf, maar de openbaring die hij verwachtte, is achterwege gebleven. Williams legt hier al de kiem voor zijn volgende roman. Het parcours van Stoner (die overigens ook de voornaam William draagt) heeft weinig gemeen met dat van Andrews, maar net als de jonge Andrews zal hij zijnillusies verliezen en teleurgesteld worden.
Je kan Butcher’s Crossing lezen als een indringend portret van een Amerika dat niet meer bestaat, als een bloedstollende avonturenroman, maar ook als een Bildungsroman. Aan de hand van Will Andrews houdt Williams zijn lezers een spiegel voor. De tijden zijn veranderd, maar de menselijke natuur is dezelfde gebleven. Onschuld verliezen, ontgoochelingen oplopen, dromen opgeven: het staat ieder van ons te wachten.
Bron: www.cobra.be